Mesolijnen | Levenskunst: |
Levenskunst-vorming-vertellen
Hoe ga je met elkaar om- in de klas, op het plein, vanuit het jaarverloop?
K-Lk1 |
klassenorganisatie, gewoonten |
De leraar schept de sfeer waarin de gewoonten en regels in de klas de kinderen zekerheid biedt. Dat maakt het mogelijk in wisselende werkvormen (kring, vrij spel), in nieuwe activiteiten zoals een cultuurspel, van de kinderen een aangepast gedrag te vragen. Zo leren de kinderen onderscheid te maken tussen luisteren en zelf dingen doen; introverte en extraverte activiteiten. |
K-Lk2 |
klassenorganisatie, gewoonten |
Een bepaalde gelegenheid vraagt ook een overeenkomstig gedrag: bijvoorbeeld bij jaarfeestvieringen, voorstellingen, carnaval, een optocht. |
K-Lk3 |
klassenorganisatie, gewoonten |
Voor een kleuter is het niet vanzelfsprekend dat een ander kind anders doet en reageert dan hijzelf. De leraar schept de veilige basis, waarop de kinderen het omgaan met elkaar kunnen verkennen en leren. |
K-Lk4 |
klassenorganisatie, gewoonten |
De kinderen leren gewoonten aan als: elkaar groeten; netjes eten; kunnen wachten bij bijvoorbeeld een traktatie. |
K-Lk5 |
jaarverloop en jaarfeesten |
De leraar laat in verhalen en in de praktijk van alle dag (jas aan, regenkleding etc.) de kinderen ervaren dat ieder jaargetijde bijzondere eisen stelt. |
K-Lk6 |
jaarverloop en jaarfeesten |
Hier wordt de basis gelegd voor het inhoud kunnen geven aan het jaarritme. De zorg die de leraar aan seizoensgebeurtenissen en jaarfeesten besteedt, doet later de kinderen – op eigen wijze – bewust omgaan met het jaarverloop. |
K-Lk7 |
ontdekken van verschillen en gewoonten |
De leraar laat de kinderen kennis maken met de ‘wereld’ in cultuurspelen, liedjes en verhaaltjes, bijvoorbeeld: vegen met de bezem; timmeren met de hamer etc. |
K-Lk8 |
sociaal gedrag |
Voor een kleuter is het niet vanzelfsprekend dat een ander kind anders doet en reageert dan hijzelf. De leraar schept de veilige basis, waarop de kinderen het omgaan met elkaar kunnen verkennen en leren. |
K-Lk9 |
sociaal gedrag |
Voor een kleuter is het niet vanzelfsprekend dat een ander kind anders doet en reageert dan hijzelf. De leraar schept de veilige basis, waarop de kinderen het omgaan met elkaar kunnen verkennen en leren. |
K-Lk10 |
sociaal gedrag |
De kinderen leren gewoonten aan als: elkaar groeten; netjes eten; kunnen wachten bij bijvoorbeeld een traktatie. |
Hoe zorg je voor jezelf, je woon/schoolomgeving en de natuur?
K-Lk11 |
eigen verzorging en veiligheid |
In de gewoontevorming t.a.v. persoonlijke hygiëne geeft de leraar vanzelfsprekend vorm aan dit aspect. In cultuurspelen, rijmpjes e.d. wordt van kinderen gewezen op het hoe en waarom van persoonlijke verzorging. |
K-Lk12 |
eigen verzorging en veiligheid |
De leraar vertelt de betreffende kinderen wat er bij een onderzoek gebeurt; eventueel met inbreng van een verpleegkundige of remedial teacher. |
K-Lk13 |
eigen verzorging en veiligheid |
De leraar besteedt klassikaal en individueel aandacht aan veilig spelen in de klas en op de speelplaats. De kinderen kunnen daarvoor nog niet zelf verantwoordelijk zijn; wat de leraar van de kinderen vraagt, wordt begeleid met de zekerheid van een toeziend oog. |
K-Lk14 |
zorg voor de omgeving |
Het opruimen is in de kleuterklas méér dan de rommel verwijderen; het is het weer terugbrengen van de orde in de klas. |
K-Lk15 |
natuur en milieu |
In de verhalen van de leraar wordt dit aspect verbeeld; in de praktijk van alle dag doen de kinderen ervaring op met de zorg voor planten in en buiten de klas; met hun huisdieren. |
Hoe beleef, beoordeel je de omgeving?
K-Lk16 |
kwaliteit, oordeel, media, reclame |
De leraar laat dat zichtbaar worden aan de inrichting van de klas, verbruiksmateriaal en aan de dingen die de kinderen eten/drinken. |
K-Lk17 |
schoonheid/kunst |
In de inrichting van de kleuterklas besteedt de leraar bijzondere aandacht aan vorm en kunstzinnigheid: in de keuze van speelgoed en meubels; in de inrichting van de klas: schoonheid en kunst is de vanzelfsprekende omgeving waarin het kind verkeert. Niet bewust, wel belevend. |
Hoe beleef je jezelf?
K-Lk18 |
reflecteren, filosoferen |
In cultuurspelen, liedjes en gedichtjes komt ook een beschouwend aspect naar voren. De leraar gaat hiermee om als een vrijblijvend maar vanzelfsprekende waarheid. Op die vrije manier kunnen de kinderen zich ook uiten over ‘zijnsvragen’ in een – vaak spontaan – gesprek. |
K-Lk19 |
moraliteit |
In verhalen en vooral sprookjes wordt de confrontatie tussen goed en kwaad in velerlei vorm verbeeld. Het ‘goede’ kun je niet vanuit tekstverklaringen aan de kinderen voorhouden. Ze gaan op in de verhalen en verbinden zich zo met het ‘goede’, dat ze opgelucht adem halen als alles toch goed komt: het ‘goede’ is niet wat de volwassenen het kind voorhoudt, maar wat het zelf als goed ervaart. |
K-Lk20 |
biografie |
Van hun biografie weten de kinderen nog niet meer dan dat ze vroeger klein waren en nu al ‘groot’ zijn. Maar ze voelen ook de drang om hun biografie in de wereld te gaan ‘inschrijven’. |
K-Lk21 |
religie en spiritualiteit |
Deze ervaring is geen leerdoel, maar de ruimte die kinderen moeten krijgen om in de wereld te willen staan, er te willen leren en leven. De leraar schept die veiligheid door de kinderen te laten beleven dat overal in de wereld het goede wil werken: in de manier waarop vader en moeder met je omgaan, in de natuur die voor nieuw leven zorgt. In algemene zin: Godvader heeft in wijsheid en goedheid alles in de wereld geschapen. |
Vertellen
K-Lk22 |
luisteren |
De leraar vertelt verhalen die aansluiten bij de ontwikkelingsfase van de kinderen. In de kleutertijd zijn dat verhalen waarin psychologische motieven in archetypische beelden gevat worden, zoals in sprookjes. |
K-Lk23 |
verwerken |
De leraar geeft de kinderen de mogelijkheid om de verhalen op niet intellectuele manier te beleven en te verwerken. Hulpmiddelen om hiertoe te komen zijn bijvoorbeeld: |